vrijdag 5 november 2010

Kosmos

Het ergste. Het ergste is niet wat ik voel. Hoe het mij ook kapot maakt. Nee. Want, ik ben sterk. Ultrasterk. Je weet wel. Eelt op mijn hart enzo. Nee, mijn verdriet maakt me niet bang. Helemaal niet. Er is maar één angst. Dat jij… . Jij. Dat jij hetzelfde doormaakt. Een gevoel dat je dag domineert en ’s nachts niet sterven wil. Een gevoel dat geen bestaansrecht heeft. Dat je wil aborteren. En het groeit. Als de vrucht van de boom die verder gaat dan het verbodene.
En het blijft aan jouw kleven. Als de lijm die de moleculen samenhoudt van de parasiet in je hart. De natuur is nog nooit zo artificieel geweest als op het moment dat je het ontkent. Het ademt de lucht uit je longen. Het zuurstoftekort knipt je hele wereld in zilveren stukjes die voor je ogen dansen als zwangere duivels in het maanlicht.

Kon ik het je maar zeggen. Echt zeggen. Niet zoals de woordenstoten die ik uitween telkens de vloed in mij tegen mijn geweten indeukt. Zeggen zoals het echt is. Niet de verknipte versie die je nog in elkaar puzzelen moet. Hoe meer de tijd door mijn haren strijkt, hoe verder ik dwaal op het licht die de schemer met zich meebrengt. Konden we de wereld rondom ons maar wegvegen. Met de grootste bordenwissers aller tijden. Zonder sporen na te laten. Zou de leegte er dan in slagen de volheid van ons samen zijn niet langer te beschimpen als een dwaling van het hart? Zouden we dan eindelijk stilstaan? Voor heel even. Net lang genoeg. Zodat we daarna verder kunnen. Zonder te vluchten in de gedeelde eenzaamheid.

Ik zou drinken van het glas dat nooit mijn dorst lessen kan. Ik zou rechtstaan als een marionette en bewegen zoals de natuurwetten me voorschrijven. En als ik val, zou de gedachte aan jou me rechttrekken. We zouden onze leven slijten op dat ene moment. En het zou goed zijn. Want dit universum is de onze niet en het zal nooit de onze zijn. En toch blijf jij de planeet die ergens ver weg, tegen de richting in, rond mijn hart draait…

Voor Rob, vanwege E.

Voor Elsy, vanwege R.