donderdag 14 augustus 2008

Stationsmannetje

Vroeger repteerde ik ze bijna elke dag. De woorden. Trots.

‘Heel lief. Maar ik ben getrouwd en heb twee kinderen.’ Pauze. ‘Vind je me nu nog aantrekkelijk?’ Slik. Stilte. En weg is hij.

Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan hoe ik zou reageren als hij werkelijk zou blijven staan. Die kans is toch te verwaarlozen. Een getrouwde vrouw, dat zou hij misschien nog zien zitten. Het maakt het hele gebeuren misschien zelfs spannender. Maar het zijn die kinderen! Kinderen van een andere man. Die zijn net zo aantrekkelijk als de huidplooien van een olifant.

In een ver verleden werd ik wel aangesproken. Maar toen was ik ook op zoek (en veel jonger). Ik straalde het uit. Als een zomerglans. Niet dat ik nu nog echt behoefte heb aan bevestiging. Maar het zou toch leuk zijn om één keer de woorden in de praktijk om te zetten. En dan nog het liefst voor een aanbiddelijke vreemde. Aantrekkingskracht op het eerste gezicht.

Woensdag 13 augustus, 9 u 45. Ik zit op een zwart bankje in de stationshal van Lokeren. Mensen ontvluchten het onzomerse augustusweer en regenen stormsgewijs binnen. Natte voetsporen tekenen tientallen paden op de vloer. Een jongeman neemt schuin over mij plaats. Witte sportgyms bespot door het vieze weer. Lichtbruine broek met 'lots of pockets'. Maagdelijk witte pull met kap en zwarte jas. Verrassend groene ogen en donkerbruin piekjeshaar. Zijn ogen scannen de hal, ontmoeten de mijne, en glippen snel weg in zijn krant. Ik lach in mijn hoofd. Moet me bedwingen. De lach mag niet via mijn lippen ontsnappen. Anders ben ik die schrijvende gekke vrouw, die daar om niets zit te lachen. Totaal geschift. Op een onaantrekkelijke manier.

Ik voel me een gluurder. Op een zalige, onschuldige manier. Ik schat hem een jaar of 23. Jong. Veel te jong voor een ‘ervaren’ vrouw van 32. Sportwereld. Hij leest sportwereld. Voor mij is de sportkatern kattenbakvulling. Hij schuifelt maar de stoel beweegt niet mee. Alles op een openbare plaats dat niet vast is geschroefd wordt gestolen. Ik houd mijn hart vast. Af en toe kijkt hij op, maar als hij voelt dat ik zou durven terugkijken, duikt hij terug in zijn krant. Nu begrijp ik waarom ze dat flut proza ‘stationsromannetjes’ noemen. Voor mijn part mogen ze er nu de ‘ro’ van tussen halen.

Naast mij zit een nog jongere knaap, ijverig aan het sms’en. De manier om onderweg eenzaamheid te doorbreken, de verveling uit te schakelen. De een leest, de andere sms’t en ik schrijf op de oeroude manier. Met pen op papier.

Een bende jengelende kinderen brengt sfeer in de meute mensen die zich ondertussen in de hal heeft geschaard. Hoge stemmetjes wringen zich door de massa. Iedereen is aan het wachten, op de trein of op het werkelijke begin van de zomer. Ik ben, denk ik , de enige die wenst dat de tijd stil stond. Ik wil het moment in mij opzuigen, een mentale foto nemen van een banale setting. Nee, eigenlijk wil ik meer. In mijn bovennatuurlijke fantasieën zet ik effectief de tijd stil. Letterlijk. Mensen worden standbeelden. Regen blijft als een gordijn in de lucht hangen. Alleen ik kan me bewegen in een bevroren wereld. Ik zou tussen de mensen lopen, ze schaamteloos observeren. Veel dichter komen dan de privacyrichtlijnen aangeven. De stilte als een deken op mij laten glijden. En ik zou knielen bij hem. Zijn hand aanraken. Ik zou de kuiltjes in zijn wang strelen. Minutenlang staren in zijn groene ogen zonder rood te worden. Inademen, heel diep. De zuurstof proeven. Heel langzaam uitademen. De wereld ontdooien.

10 u 25. De klok tikt door. Het mannetje in het station leest verder. ‘5 keer geluk gevraagd’ is de krantenkop. Ik moet mijn bus halen. Ik sta op en wring me in mijn natte jas. Het voetbalnieuws verliest even zijn greep. Hij kijkt naar mij. Groen treft blauw. Ik lach naar hem. Spontaan. Breed. Hij twijfelt. Weet niet hoe hij mijn lach moet beantwoorden. Ik geef hem dan ook maar de reactietijd van een sportman. Ik ben al op weg naar een vochtige bestemming. Ik wil me nog omdraaien en zeggen: 'Eén keer geluk hebben is meer dan genoeg'. Maar ik zwijg. In mijn ideale wereld zou hij uit de startblokken schieten en mij achterna rennen. Me inhalen. Me aanspreken. Bedeesd en onbevreesd. En dan zou ik eindelijk de woorden zeggen die in mijn brein beschimmelen: ‘Heel lief. Maar ik ben…’

dinsdag 12 augustus 2008

Zij

Lees eerst 'Hij'

Elke dag zegt ze 'Ik hou van jou.' Ik hou van je. Ik hou van je. Tot dat de woorden als een echo in haar galmen. Veilig. Zijn mond zegt 'Ik hou van je.' Maar zijn ogen zwijgen. En toch kan ze het niet laten. Ze wil bevestiging, al is het nep. De woorden zijn een mantra geworden. Het bezweert de realiteit. Het schenkt haar troost. Zin om door te gaan.

Ze weet het. Nee, eigenlijk 'weet' ze het niet. Ze 'voelt' het. In de kleine dingen. De dingen die ontbreken.

Ze gelooft in de liefde. Een ander soort geloof kan ze zich niet voorstellen. En ze aanbidt hem. Slaafs. Te slaafs. Ze brengt offers maar krijgt er weinig voor terug. Te weinig.


'Schatje, geef me de melk eens door.' Zijn mondhoeken verkrampen, zijn neus steigert. 'Is de melk zuur misschien?' 'Nee.' Zijn arm geeft de melk door, zijn hoofd is ergens anders. Waar weet ze niet. Ze zou er willen inkruipen, zijn gedachten binnenste buiten keren. En terwijl ze daar toch is, zou ze hem willen besmetten. Hem aansteken met haar liefde. Hem vastbinden, bijten, haar genegenheid erin slaan. Haar passie laten uitbarsten. Want dat heeft ze nog. Ergens diep in haar. Het pruttelt. Het borrelt. Wachtend op een vonk. Vuur. Maar ze heeft geen energie meer. Ze heeft al genoeg gestreden in haar leven. Ze wil rust, maar dat vindt ze niet bij hem. Nog niet. Waarschijnlijk nooit. Ze klampt ze zich aan hem vast als een parasiet aan zijn gastheer. Overleven.

Ooit komt er een dag dat hij haar zal verlaten. Ze ontkent het, negeert het, verdringt het in een uithoekje van haar onbewuste. Maar de zon reist elke dag van oost naar west. Ook daar kan ze niet tegenop. 's Nachts knaagt een donkere angst zich via haar ribben een weg naar binnen. Het zwelgt in haar. Laat een holle leegte achter. 's Morgens wil ze wil dat gat vullen. Zo snel mogelijk. Dus start ze maar zoals ze iedere dag start, met haar ritueel. 'Ik hou van je.' Ik hou van je. Ik hou van je. Maar de dag nadert. Ze voelt het. Ze leest het in zijn ogen.

zondag 10 augustus 2008

Hij


Elke dag zegt ze 'Ik hou van jou!'

'Ik ook van jou.' En werkelijk. Hij houdt van haar. Of beter gezegd: hij probeert van haar te houden. Maar ze maakt geen kans.

Er is meer. Er is iets. En het is daar. Ergens. Dat weet hij zeker. Anders zou hij hier niet zijn. Zou hij evengoed kunnen verdwijnen.

Zij brengt hem rust. maar hij wil niet rusten. Nu nog niet. Hij wil eerst strijden, zich overgeven. Hij wil smeken en niet gesmeekt worden. Hij wil springen zonder te landen.

Ik hou van je. Ik hou van je. Het zijn holle woorden geworden. Ze betekenen net zoveel als 'schat, geef eens de melk door.' In relaties, of toch zeker in ZIJN relaties komt er steeds een moment dat deze heilige woorden ping pong balletjes worden. In een spel zonder competitie. Je slaat je balletje over het net en verwacht dat je partner het terugslaat. Gewoon. Omdat het zo hoort. Van de ene naar de andere kant. Ping. 'Ik hou van jou'. Pong. 'Ik hou van je.' Heen en weer. Tot op het moment de bal onaangeraakt de tafel verlaat en tegen de vloer stuitert. Hol. Je wil stoppen, maar je mag niet. Er wordt een opslag van je verwacht. Steeds opnieuw.

Te veel uitgesproken. Ondoordacht. Hij wil de woorden planten, verzorgen, koesteren. Tot ze groeien en worden wat ze horen te zijn. De meest kostbare bloem van zijn wereld. Een bloem die je maar één keer plukken kan. Dus wacht hij. Zoekt hij naar de ene. Ooit zal hij haar vinden. Daar gelooft hij in. Dat is het enige waarin hij gelooft. Ergens. Hij zal het lezen in haar ogen.
In de tussentijd speelt hij het spel mee. Hoe oneerlijk het ook klinkt. Hoe schuldig hij zich ook voelt. Hij geeft de melk door, slaat de bal terug. Hol.

vrijdag 8 augustus 2008

Etmaal

Leeg. Ze voelt niets, denkt niets. Alles vergeten. En haar hoofd was eens zo beladen. Zo vol dat ze haar ogen niet kon sluiten. Lijkt nu een vage herinnering, een ver verleden. Ze wil rust, heerlijk wegglijden in het onbekende. Dat kan ze nu niet. De verantwoordelijkheid roept haar naam. Ze wil het negeren. Maar het heeft geen zin. Dat weet ze maar al te goed.


Eerst wordt er geroepen, dan geschreeuwd. En als laatste volgt de klaagzang die haar humeur openrijt. Zo ver wil ze het niet laten komen. Niet vandaag. Gewoon de dag doorkomen. Meer wenst ze niet. Ontbijt maken, tafel afruimen. Kinderen aankleden en aan het spelen zetten. Routineus een mand vuile was in de versleten wasmachine hijsen. De afwasmachine zacht laten fluisteren terwijl de kinderen hevig fantaseren over dierentuinen en huilende baby's. Te luid. Ze voelt het zo aankomen. Het loopt weer uit de hand. Scheidsrechter spelen. Als een robot. Droge was van de wasdraad plukken en netjes opvouwen. Staren naar het witte blad op haar computerscherm. Bespot worden door het repetitieve cursorgeflikker.


Een woordenwisseling escaleert. Er wordt geslagen, gebeten en verweten. In twee hoekjes van het grote huis staan twee kleine jongentjes. Ze zuigt de stilte in haar longen. Ze geniet. Al is het maar voor even. Een minuut later schrijven de rakkers een nieuw scenario vol opwinding, avontuur en geweld. In zekere zin beschimpen ze haar, doen ze wat zij nu niet kan.


Ze rommelt door haar muziekcollectie en kiest een van haar magische nummers. Geen waterval deze keer. Slechts enkele druppels besprenkelen haar ziel. Net genoeg energie om de planten te begieten en de living te stofzuigen. Ze geeuwt, met de volste overgave. Ze hongert naar vanavond. Dan zal de wereld anders zijn. Ze zal ontwaken. Dan zal ze zijn.


Het begint bij de eerste schemering. Met een tinteling. Net alsof kleine elfjes hun tere vleugels op haar huid spreiden. Maar ze kan zich niet laten meeslepen. Nog niet. Eerst de rol vertolken die de wereld haar heeft toegeschreven. Ze hunkert. Haar bloed vormt zich geleidelijk om tot een zilveren rivier die gretig door haar lichaam stroomt. Haar handen worden terug de hare. Haar benen ontspannen zich. Ze smacht. De nacht sijpelt binnen langs de ramen. Eindelijk. Het is zover. Het ritme van haar hart slaat twee tonen hoger. Dan drie, vier. Bij vijf is de transformatie compleet. Puur zilver. Ze is.


De maan reflecteert haar zijn. Een juweel. Ze schittert. Neuronen flitsen door haar brein en componeren een vuurwerk van woorden. Ze kneedt de woorden tot zinnen. Soms ambachtelijk. Ruwe vormen met een passionele toets. Soms Verfijnd. Afgelijnde kunstwerkjes met goddelijke aspiraties. Maar nooit machinaal. Niet zolang de nacht in haar schijnt. Vol. Tot het ochtendgloren haar verlangen ontbindt en haar wezenloos achterlaat. Leeg.

donderdag 7 augustus 2008

Jij bent


Een vreemde

maar zo akelig bekend

als een déjà vu

op een zilverkleurige morgen


Ik sta stil

verder dan ooit


Je bent dichtbij

niet van hier


Je overstijgt me

maakt me wakker

terwijl ik blijf dromen

Overspoel me

zelfs als ik verdrink


Vrij van begeerte

puur van verlangen

dinsdag 5 augustus 2008

Dagenraad


Kom in mij
Vervul me

Bevrijd mijn huid met elke streling
uit de sluier van schaamte

Omhul me met je lippen
Als een waterval

Bevries mijn ademhaling

Ontvlam mijn levensvuur
in een draaikolk van passie

Glijd in mij
Versmelt met mij
Alsof dag en nacht
voor het eerst
samen zijn

Stroom der waarheid


Vorm het pad der zinnen
geplaveid uit een netwerk van onbezielde letters

Verbind de tekens van het lot
Tot een onverwoestbaar schip

Doorbreek de horizon
Vaar mee op de golven der openbaring


Aanhoor de kreet van het onuitgesprokene

Aanschouw mijn blik verborgen achter het web der mensheid

Bevrijd jezelf
zoals je mij bevrijdt

Alleen
maar toch
samen

zaterdag 2 augustus 2008

Fysica - vraagstuk 2


Hoe kunnen ontelbare

miljarden atomen

schijnbaar lukraak verbonden

zo een geheel vormen

dat de wetten der zwaartekracht

worden getart

telkens de afstand tussen

jou en mij

wordt verslonden?

Fysica - vraagstuk 1


Wat als

tijd

een variabele is

Zou

mijn liefde


dan

een constante zijn?