zondag 28 september 2008

Heidy

Er zijn twee soorten verliefdheden.

Bij de eerste wil je zingen, huppelen over het veel te groene gras, zijn naam fluisteren, hartjes tekenen, naar de wolken kijken, de vogeltjes begroeten. Het kind in je ontwaakt en je wil er mee spelen. De wereld verdwijnt en wordt herschapen in zachte materialen waarin je eeuwig weggezakt. Je gedraagt je idioot en het kan je geen reet schelen. Zelfs Tinky Winky, Dipsy, Laa Laa en Po komen niet meer over als vette, irritante, zelfmoordinducerende leeghoofden. Nee, je wil ze niet langer neerknallen, je wil ze, slik, omhelzen. Je wil ze niet in een vat ruwe olie stampen en over hun plastieken heuvel rollen. Nee, Je wil met hen tubbie toast eten. Zonder te kotsen! WEEEEEE!! Nog tubbie toast! Je wil niet de belachelijke stofzuiger in hun gigantisch gat steken en hun ingewanden eruit slurpen. Nee, je wil met hen dansen, vrolijk de dikkerd uithangen.

Bij de tweede soort wil je huilen, tegen de muur lopen, naar depri muziek luisteren, een vloek uitspreken, hem verscheuren, opeten en weer uitspuwen. Lucifer in je ontwaakt. En hij is klaar voor een feestje. De wereld verdwijnt en wordt herschapen in ruwe, grauwe materialen waaraan je je eeuwig snijdt. Je wil alle love songs op een grote stapel gooien, een kampvuur maken. En net wanneer knuffelrock top 100 en andere sentimentele bullshit op weg zijn naar de hel, wil je erin springen. Je wil ze van het vuur bevrijden. Het roet met je verbrande vingers er afwrijven. Het kromgetrokken schijfje in je cd-speler wringen. Duizend keer op play drukken. Verdomme werk dan toch! Rotding! Jij godverdomste klootzak! Je wil de cd-speler van de kast rukken en op de grond rammen. Je wil wiegen met de misvormde cd-speler in je armen. Heen en weer. Al daverend schreeuwen.

Heidy kent enkel de tweede soort verliefdheid. Nee, ze WIL alleen maar de tweede soort. Ze trekt het aan en nooit meer uit. Ze wentelt zich erin als een varken in de modder. Roze wordt bruin. De kleur van stront. De realiteit. Haar realiteit...

Het vervolg van dit verhaal zal je terugvinden in mijn verhalenbundel.

dinsdag 23 september 2008

Time is running out - so find the feeling

De laatste maanden negeer ik de symptomen. Symptomen van een ziekte. DE ZIEKTE. Ik wil er een diepe put voor graven. De ziekte erin gooien zonder enig teken van berouw. Er beton op storten, van die sneldrogende soort als het kan. Een dikke marmeren steen erbovenop loodsen en de volgende woorden erin graveren: 'Ik kom hier nooit meer terug'.

De was en de plas wordt gedirigeerd door loeiharde nineties dance muziek. Ik dans ongeremd terwijl ik een lading versgewassen handdoeken op het droogrek drapeer. En ik zing luidkeels mee: Take a look and see, the light still shines in me! In mijn gedachten ben ik op een fuif en geef me volledig over aan de nacht. Versier ik mijn man voor de honderdduizendste keer, met het enthousiasme van een pasgeboren nimf. Is it me that you want? Is it really me?

Als de rommel voor even uit mijn huis is verdwenen, zet ik me schrap voor een aantal oefeningen wiskunde. En terwijl de getallen door mijn brein flitsen, slik ik de woorden door die in mijn mond priemen (waar ben ik nu toch mee bezig?). Ik jubel als de uitkomst juist is. Yes! It is still out there! Maar de waarheid wil ik niet onder ogen zien.

Mijn liefde is leven, mijn leven is liefde. Ik gijzel de vlinders in mijn buik. Gedoemd om eeuwig in mij te fladderen. Ik weiger mijn passie ooit in te ruilen voor rust. When I see you, you make me lose all control, like a fire burning deep in my soul.

Ik wil experimenteren. Mezelf heruitvinden. Nieuwe dingen ontdekken. Me niet meer laten meesleuren door kleine zorgen. De routine benevelen met sterrenstof. De dag nooit meer hetzelfde laten zijn zoals de vorige.

Om drie uur slenter ik naar de school van de kindjes. Ik staar naar de hemelse taferelen in de lucht, drink de eerste herfstgeuren en luister naar de geluiden van het platteland. Zodra de kindjes door de schoolpoorten stormen staat 'Janneke sleur' klaar om mijn handen en voeten te ketenen. Maar ik duw hem ruw opzij. Sla HEM voor een keer in de boeien en hang hem vast aan de paal die walgelijk versierd is door Vlaams Belang idioten. Thuis ruil ik mijn schoenen in voor inline skates, dwing mijn lange haar in een paardenstaart en race samen met mijn neefje door de straat. De spierpijn achteraf neem ik er gerust bij. Daarna bereid ik een gezonde maaltijd voor zes personen. Als het kinderlijk geruzie me teveel wordt, organiseer ik een danswedstrijdje. It's my life, my worry!

's Avonds grinnik ik telkens een oranje lichtje op mijn computerscherm flikkert. Ik vind vriendschap in een koude virtuele wereld. Voor de allereerste keer. Never alone. Never alone. You're never alone.

Ik wil de ziekte niet in het gezicht kijken. Want dan weet ik dat het naar mij zal gluren. Me zal pakken op het meest onverwachte moment. In de reflectie van een voorbij rijdende auto. Nu nog niet. Ook morgen niet. Maar de dag komt. Steeds dichter. Bij elke ademhaling. In de tussentijd bespot ik de ziekte met mijn lichtzinnige levensliederen. Come take my hand. I'll show you, I'll guide you. I know this place. It's deep down inside you...

maandag 22 september 2008

Logboek van een klootzak - 1


12u40. Ik sta in de keuken en schiet haar neer.
Mijn koffie is te slap, mijn steak te hard, de groenten flets en de patatten te zout.
Ik veeg de bloedvlekken van mijn ongestreken hemd, krab aan mijn ballen en slurp van mijn lauwe pils.

zondag 7 september 2008

Badra - Deel 2

Jesse’s vingers strelen de afdruk. Maat 44, misschien zelfs 45. Sportschoenen. Ze zet haar blote voet in de afdruk. Maat 37. Ze lijkt zo klein. De dwerg op zoek naar een reus.

Zacht gesnik. Niet uit haar mond. Zij weent enkel inwendig. Voorzichtig beweegt ze zich naar de bron van het eenzame verdriet. Voet voor voet, met de handen voor zich uit. Haar ogen ontwarren uiteindelijk een schim op de golfbreker.

‘Hallo?’ De nacht blijft stil. ‘Wie is er daar?’
‘Niemand.’
‘ Als er niemand is, waarom krijg ik dan antwoord?’
‘Ik ben niemand.’
‘Is niemand dan je naam?’
‘Nee.’

De golfbreker voelt glibberig aan. Ze weet dat haar witte broek het groene sap van de algen zal absorberen, maar toch gaat ze zitten. Naast hem. Dicht. Heel dicht. Ze voelt zijn arm tegen de hare. Hij deinst niet terug. Zij ook niet.

‘Wat doe je hier?’
‘Wat doe jij hier?’
‘ik euh…’ Hoe kan ze dat nu zeggen. Zelfs tegen een vreemde. Al ziet ze hem niet, zijn onbegrip zou in haar ziel knijpen. Ze zwijgt.

‘Zonder hem voel ik me verloren, wil ik verdwijnen en niemand zijn.’
‘Ik ook’, fluistert Jesse zacht.

Minuten tikken weg in het geruis van de zee. Twee schimmen op een golfbreker. Roerloos. Ze vraagt zich af wie hij met ‘hem’ bedoelt. Familie, een vriend, zijn partner? Of misschien ook... Nee, dat kan niet. Of toch?

Ze staren voor zich uit. De hemel is gifzwart. Golven van het donkerste blauw klotsen gretig naast hun lichaam, klaar om hen volledig op te slorpen.

‘Jens.’
‘Jesse.’
Enkele glitters ontsnappen aan de duisternis. Ze ontdekt een sterretje in zijn ogen.

‘Zou hij nog terugkomen?’
‘Ik hoop het.’

Vandaag was het normaal een van de speciale dagen. Het moment waarop hij zichzelf volledig blootgeeft, haar compleet bedwelmd met zijn schoonheid. Ze zou hem Badra noemen en naakt voor hem dansen. Zoals de eerste keer , in Marokko. Hij was al eeuwen bij haar, maar het was op reis dat ze hem pas voor het eerst zag. In zijn volle glorie. Liefde op het 7890ste gezicht. Sindsdien zijn ze onafscheidelijk. Nooit heeft ze behoefte aan anderen. En nu zit ze naast een vreemde, zonder hem.

Het water likt hun benen. Jesse beeft. Jens legt zijn arm over haar schouders. Normaal zou ze het uitschreeuwen en vluchten. Maar in plaats daarvan legt ze haar hoofd op zijn schouders. Zoals vele mensen doen als ze troost zoeken . Ze deelt haar eenzaamheid. Voor het eerst met iemand van haar eigen soort.

Hij streelt haar gezicht. Zijn vingertoppen glijden op haar huid, in haar huid. Ze grijpen haar bij de keel. Ademloos.

De zee omsingelt twee lichamen. De wereld verdwijnt. Zij wordt hem. Hij wordt haar. Maanwezens.

vrijdag 5 september 2008

Badra - Deel 1

Jesse kijkt door het raam. Twijfelt. Loopt naar de andere kant van het huis, naar het grote raam van haar slaapkamer. Niets. Enkel een bed dat haar naam prevelt, maar ze wil niet luisteren. Nu niet. Niet zonder hem. Misschien nooit meer. Moeizaam beklimt ze de trapladder van de zolder en tuurt door een klein raampje gehuld in spinnenwebben. Nog steeds niets.

Rusteloos loopt ze van raam tot raam. Donkere schaduwen grijpen haar arm. Hopeloos richt ze haar blik naar de eens zo blauwe hemel. Hij is weg.
‘Ik kan niet zonder jou.’ ‘Ik heb je nodig.’ Geen antwoord.
Ze grijpt haar rode jas en glipt langs de terrasdeur naar buiten. De nacht is zo anders zonder hem. Zo koel, zo afstandelijk. Een rilling reist via de rug naar haar bloedvaten en bevriest haar hart. Ze stapt, staat niet stil. Gewoon verder gaan. Naar de plaats waar ze hem aanbidt. Niet omkijken.
Hij komt terug. Ze weet het zeker. Hij moet wel. Hij heeft haar geopend. Hij is de enige. Hij schenkt haar levenskracht. Hij kan haar nu niet verlaten. Nee, dat kan hij niet. Dat zal hij niet.

De dijk is verlaten, zoals ze het graag heeft. Geen joelende kinderen, geen mensenmassa gepropt in veel te kleine bikini’s. Alleen zij, het strand en de zee. Maar niet hij.

Muziek vergezelt de wind die haar haren streelt. Enkele noten glijden langs haar oren en weven een bekend deuntje. Als hij er was, dan zou ze zingen. En lachen. Dansen. Zweven. Zichzelf verliezen zonder gevonden te worden.

In de verte hoort ze gelach. Geschater. Dronkenmansliederen. Het bewijs dat het toeristisch seizoen nog niet afgelopen is. Ze haat toeristen. Ze besmeuren de schoonheid van haar wereld. Tot vandaag was ze ook dronken. Ze leefde in een eeuwige roes. Van nacht tot nacht. De minuten aftellen, elke dag opnieuw. Hij kwam nooit te vroeg. Steeds net op tijd. Een zalige opwindende voorspelbaarheid.

Voetsporen bezoedelen het maagdelijk gladgestreken strand. Maar het zijn niet de hare. Ze is niet alleen…

maandag 1 september 2008

Stonegarden


Heb je dat ook? Dat muziek je bij je keel grijpt, je in een hoek ramt en je knock out slaat? ‘Jij in het nu’ sterft en ‘jij in het verleden’ verrijst. Dertien jaar jonger. Heb jij dan ook het gevoel dat je geen kant meer op kan? Dat je alleen getuige kan zijn van jezelf? Dat je niets anders kan dan de spiraal van emoties te ondergaan? Of ben ik de enige sentimentele 'fool' op deze wereld?

Herinneringen zijn het kruit in de kogels die mijn lichaam doorzeven. Elke muzieknoot vormt een geur, een kleur, een woord en schildert het decor waarin ik word opgezogen.

Zondagnamiddag, 13 november 1995. Je stapt met een stoere tred naar de Promenade. Je motorhelm bengelt nonchalant in je hand. Iets verderop staat je motor geparkeerd. Hij maakt zich klaar om je naar de overkant te rijden. Ik lach naar je ogen. Ze lachen terug. Je komt naast me zitten. Je praat over Thanatos, de mythologische personificatie van de dood. En tussen de zinnen in voel ik een epidemie van vlinders in mij geboren worden. Stomweg. Maar ik wil helemaal niet op je verliefd worden. Want ik weet waar het eindigen zal. In die tijd waren wij gewaagd aan elkaar. Twee flierefluiters op zoek naar aandacht en avontuur. Fantastisch als vriend, vernietigend als lief.

We doden de tijd, drinken een mazoutje. Tot wanneer de Cama zijn deuren opent. De Camarque is het keldercafĂ© waar ik een deel van mijn bestaan heb achtergelaten. Vuil, vies en donker voor buitenstaanders. Het was daar altijd nacht. Een cocktail van jongeren en ‘oudere jeugd’ verzamelden zich elk weekend in de Cama als vleermuizen in een grot en gooiden de ketens der alledaagsheid van zich af.

Het uur is aangebroken. We verlaten de zon, dalen af in een uitnodigende duisternis. De luidsprekers schreeuwen metalen nummers. We spelen lieve spelletjes als een onbezorgd verliefd koppeltje. Ik neem je aansteker af, jij kietelt mij en bijt me plagend in de arm. Het is een van die zeldzame gelukkige dagen. Ik denk niet aan morgen, ik kus je gewoon. En jij kust me terug. Tot wanneer de week ons scheidt.

Ik tel de dagen af tot wanneer ik je terugzie. Eindelijk vrijdagavond. Ik storm binnen in de Cama, klaar om me in je armen te storten. Maar jij praat met een ander. Ik weet onmiddellijk dat ik een van de velen voor je zal zijn. Ik ben verdrietig. Jaloers. En boos. Vooral op mezelf. Boos omdat ik het mezelf heb toegelaten om gevoelens voor je te hebben. En jij drinkt die avond. Veel. Te veel. Ik moet vroeg thuis zijn op vrijdagavond. ‘Mag ik je kussen?, vraag jij. ‘Nee.’ Nee!!!!! Dat is mijn laatste woord. En weg ben ik. Diezelfde nacht ben je voorgoed uit mijn leven verdwenen. Het was niet dat ik je niet wou kussen, geloof me. Maar je had me gekwetst. En op zo een moment bouw ik een muur rond mezelf en laat niemand meer binnen, hoe hard je ook op de hemelpoorten klopt.

Nicolas, het spijt me dat het laatste woord niet ja was. Dat ik je niet gekust heb toen het nog kon. Het verleden is geschreven. Niets of niemand kan dat veranderen. Het enige dat kan veranderen is mijn eigen houding tegenover het verleden.

Na al die jaren vervaagt je gezicht. Maar je ogen en glimlach zullen nooit verdwijnen. Ik ben kort maar krachtig verliefd op je geweest. Zoals jij kort maar krachtig hebt geleefd. Je was dood vooraleer mijn verliefdheid kon evolueren. Daardoor is mijn verliefdheid eigenlijk nooit gestorven. Als ik aan je denk, dan voel ik nog steeds die crush van een verloren tiener.

Wat voel je als je pas verliefd bent op een jongen? Je mist hem waanzinnig, verlangt naar hem, wil hem omhelzen, kussen, al is het maar een keer, de laatste keer. Een aantal jaar geleden heb ik je teruggezien in een droom. De setting was natuurlijk een terrasje (je zou nergens anders willen afspreken). Ik was extatisch blij om je te zien. Het was alsof je nooit weg was geweest. Je knuffel brandde door mijn lichaam. Je zei dat alles goed was. En je kuste me als afscheid. De meest echte kus die ik ooit in een droom heb gehad. Ik wou niet meer wakker worden. Maar ik kon niet ontsnappen aan de dagenraad. Sindsdien heb ik je nooit meer teruggezien, hoe hard ik je ook in mijn droom tracht te vinden.

De laatste weken van je leven flirtte je met de dood. Je hebt het lot uitgedaagd en verloren.

Tranen groeperen zich achter mijn oogleden. In formatie. Klaar om aan te vallen. Ik kan ze niet ontkennen noch tegenhouden. Ze rollen over mijn wangen terwijl ik dit schrijf. Hoe kan dat? Na al die tijd? Bijna dertien jaar. The Gathering kan dat. Ik ben weer negentien. En ze zingen voor jou Nicolas. Always there will be the stars, always there be the moon, always there be the rocks. Will I always be alone?